Weglopenblues

Ik loop door de straten, de regen sijpelt neer.
Ik ben koud tot op 't bot dus dat deert mij niet meer.
Terwijl m'n hersens zoeken naar een goeie smoes
fluit ik de Ik-zal-niet-meer-weglopenblues.

Bij elke straathoek blijf ik vertwijfeld staan.
Bij elk steegje, elke lantaarn,
houd ik me groot en als Irma la Douce
fluit ik de Ik-zal-niet-meer-weglopenblues.

Ik ben niet, ik ben niet, ik ben niet gedwongen.
Ik ben van mezelf uit in het diepe gesprongen.
Geen mens leerde mij hoe ik een blues zingen moest,
dus fluit ik de Ik-zal-niet-meer-weglopenblues.

Ik loop door de straten, het regent dat het giet.
In de verte staat een rijzige griet.
Ze wenkt met haar armen, de angst kruipt in m’n bloed,
maar ik ga en ik fluit de Ik-zal-niet-meer-weglopenblues.

Zal ze me trappen? Zal ze me slaan?
Zal ze verder dan ik wil met me gaan?
Dan nog blijf ik glimlachen als in een roes
en fluit ik de Ik-zal-niet-meer-weglopenblues.

Ze doet me een riem om, sleurt me naar huis,
kwakt dan m'n voer op de grond voor ’t fornuis.
Ik vreet timide m'n bak leeg en grom naar de poes,
maar van binnen raast de Ik-zal-nooit-meer-weglopenblues.

Tekst: Fred van de Ven; Muziek: Harm Braam
Fred: zang; Harm: baritonsax; René: tenorsax; Aaldert Gruppen: basgitaar; Antoon Aukes: slagwerk

Bij Weglopenblues
Fred laat de hond uit. De hond loopt weg. Fred loopt naar huis en schrijft dit lied op. Als het klaar is komt de hond thuis, bang voor straf. Hij liep niet aan de riem.